In het atelier van Michaël Olbrechts
Hoe ziet de werkruimte van illustratoren eruit? Wat zijn hun rituelen, talismannen en eigenaardigheden? Waaruit putten ze inspiratie en hoe komen ze tot hun beste werk? Journaliste Katrien Steyaert mag binnenkijken in hun ateliers en in hun creatieve geesten. Michiel Devijver maakt er foto’s bij. Deze keer: op bezoek bij graphic novelist en illustrator Michaël Olbrechts in Leuven.
Op zolder
‘Ik ben een familieman. Uitstapjes doen met mijn dochters, elke zaterdag samen naar de bib gaan: het is voor mij het zaligste dat er is. ‘s Avonds aan de schoolpoort verander ik ook in een vingerknip van tekenaar in papa, en dat houdt het mentaal gezond, denk ik. Want ergens zit er een kluizenaar in mij, die zich zonder zijn gezin en vrienden misschien te lang op zijn zolderkamer zou opsluiten. Als ik daar zit, gekromd over mijn blad, ben ik zodanig op de plek die ik teken dat ik zelfs vergeet hoe laat het is. Het was op school al zo: ik kon me superhard focussen op de kantlijnen vol tekenen, maar de rest was een soep.’ (lacht)
“Als ik gekromd over mijn blad zit, ben ik zodanig op de plek die ik teken dat ik zelfs vergeet hoe laat het is.”
Sociale batterij
‘Van kinds af droom ik ervan om illustrator te zijn en heb ik me daarop voorbereid. Ik zou het mezelf dus nooit vergeven mocht ik er nu mijn voeten aan vegen. Behalve wanneer mijn vrouw thuiswerkt en ’s middags samen wil eten, neem ik nauwelijks pauzes. Ik steek gewoon een boterham in mijn mond en doe voort – misschien niet zo gezond, maar als ik in the zone ben, wil ik daar het liefst blijven. Eenzaam ben ik nooit, en tegen de avond is mijn sociale batterij nog goed vol, want ik moest die energie niet aan collega’s of bazen besteden, maar kon ze opsparen voor wie ik wil – de vrienden met wie ik iets ga drinken, bijvoorbeeld.’
“Als ik 'in the zone' ben, wil ik daar het liefst blijven. Ik neem nauwelijks pauzes.”
Frisse wind
‘Ik ben zo’n observator dat ik in een gedeeld atelier of een andere plek buitenshuis de hele tijd zou zitten kijken naar wat er rondom mij gebeurt. Ik krijg ook de kriebels van het idee dat er elk moment iemand over mijn schouder zou kunnen meekijken. Om echt vrij te kunnen tekenen, zit ik dus het best afgezonderd bovenaan in ons huis, waar ik mijn hoofd door het dakraam kan steken als ik even frisse wind door mijn haar wil voelen. Het natuurlijke licht dat binnenvalt vind ik belangrijk, maar voor de rest is de ruimte heel sober. Naast een simpel bureau staat er enkel een schuin tekenbord, om eens te kunnen variëren in houding.’
“Om echt vrij te kunnen tekenen, zit ik het best afgezonderd bovenaan in ons huis, waar ik mijn hoofd door het dakraam kan steken als ik frisse wind door mijn haar wil voelen.”
Bosschaert x Blake
‘Qua materiaal ben ik redelijk marginaal.’ (lacht) ‘Op Sint-Lukas merkte ik al dat duur Steinbachpapier me doet verkrampen. Wat voor mij veel beter werkt, is het idee dat mijn goedkoop printerpapier en vulpotlood niets waard zijn, maar ik ze iets waard ga maken. Ik ben ook afkerig van te gladde, geïnkte beelden die daardoor te weinig bewegen. Daarom zie je mijn schetslijnen altijd nog onder de definitieve tekening – ik gom niets weg. Eigenlijk ben ik een hybride van het lijnenwerk van Jan Bosschaert – mijn absolute jeugdheld – en de wildheid van Quentin Blake. Die leerde me om gewoon – flats! – mijn idee op papier te zetten.’
Mensen en hun maniertjes
‘Sommigen vinden mijn illustraties misschien krasserig, en er zal al eens een perspectief niet 100 procent juist zijn, maar dat vind ik totaal ondergeschikt aan het gevoel dat ik wil overbrengen, bijvoorbeeld via een sfeervol natuurbeeld of een subtiele oogopslag. De psychologie van personages en hun maniertjes: die dragen mijn verhalen. Het is ook waarvan ik zelf smul in romans zoals Twee weken weg van R.C. Sherriff, een klassieker uit 1931. Hij lijkt speciaal voor mij geschreven omdat hij oog heeft voor precies die strubbelingen en kleine interacties die zo herkenbaar zijn, maar waaraan de meeste mensen voorbijgaan.’
Testpubliek
‘Omdat een aangename, niet-haperende leeservaring voor mij heilig is, heb ik een testpubliek. Dat bestaat in de eerste plaats uit mijn jongere broer, die even graag leest als ik en altijd eerlijk tegen mij zal zijn. Mijn uitgeefster doet enkel zachte bijsturingen omdat ze helemaal gelooft in mijn visie, wat tegelijk het beste is dat je kunt dromen én ervoor zorgt dat ik mijn eigen scherprechter moet zijn. Ik twijfel dus heel vaak of iets goed genoeg is, zeker als ik op een scenario voor een strip wroet. Maar het imposter-syndroom heb ik nooit gehad. Ik weet dat ik een verhaal uiteindelijk wel rond krijg.’
“Mijn testpubliek bestaat in de eerste plaats uit mijn jongere broer, die even graag leest als ik en altijd eerlijk tegen mij zal zijn.”
Eén groot beeld
‘Als ik vroeger vastzat, ging ik in het park wandelen of iets anders ontprikkelends doen, maar nu weet ik dat ik mijn hersenen lang genoeg moet laten malen tot ik op een dag van de trap wandel en alles plots in elkaar klikt. In de vloekende scenariofase helpt het ook om me te verlekkeren op het feit dat ik het later allemaal mag gaan tekenen, of op een kinderboek dat ik tussendoor mag illustreren. Daarbij moet ik niet zo zweten op mijn storyboard en decoupage – als striptekenaar ben je in de eerste plaats een monteur – want de tekst is er al en daaruit selecteer ik gewoon het belangrijkste en leukste om te tonen in één groot beeld.’
“In de vloekende scenariofase helpt het om me te verlekkeren op het feit dat ik het later allemaal mag gaan tekenen, of op een kinderboek dat ik tussendoor mag illustreren.”
Niet van porselein
‘Voor Sint-Lukas haalde ik aan de KU Leuven mijn master geschiedenis, dus ik illustreer graag verhalen die het historische besef bij kinderen aanwakkeren, bijvoorbeeld van educatief schrijver Erwin Claes. Je mag hen daarbij nooit onderschatten, vind ik. Toen ik voor het prentenboek Van vroeger tot nu een spread over de Tweede Wereldoorlog met daarin neergeschoten soldaten maakte, twijfelde de uitgeverij even, maar er was niet eens bloed te zien, plus: kinderen zijn niet van porselein. Omdat ik hen ook historisch correcte wapen- of klederdracht wil tonen, gebruik ik degelijke bronnen, als aanvulling op Google Images.’
Expo 58
‘Als tekenaar vertoef ik minder graag in het hier en nu dan bijvoorbeeld in de esthetische jaren 50. Ik wil er ooit een strip over maken, ook vanwege het fascinerende optimisme van toen, dat vandaag zo afwezig is. In die zin deden de romans Expo 58 van Jonathan Coe en Olympia van Geertrui Daem iets ontkiemen in mijn hoofd, maar het groeit traag. Ik moet ondertussen vooral voortleven en me blijven openstellen voor bijzondere mensen, gesprekken, inspiratie. Zo vond ik onlangs de rerelease van Spoorloos, een thriller uit 1988 van George Sluizer, fenomenaal. Het bewees weer dat niet wat je vertelt, maar hoe het verschil maakt.’
Boon
‘In dit vak word je niet rijk, maar ik heb gelukkig veel verschillende, ook commerciële, opdrachten omdat ik manieren heb gevonden om binnen mijn stijl en techniek veel onderwerpen aan te kunnen. Het overzicht over alle deadlines bewaren geeft me weleens stress, maar minder dan de vraag of mijn boeken een publiek gaan vinden. Daarom was ik zo ongelooflijk blij dat Galapagos vorig jaar de longlist van de Boon Literatuurprijs haalde, bovendien als eerste strip ooit. Dankzij de stempel van literatuur lag hij plots in meer boekhandels en kwam er een derde druk. Het hielp enorm bij mijn streven om met elk boek meer lezers te bereiken.’
“Ik was zo ongelooflijk blij dat 'Galapagos' vorig jaar de longlist van de Boon Literatuurprijs haalde, als eerste strip ooit. Dankzij de stempel van literatuur lag hij plots in meer boekhandels.”
Deel dit artikel: