Het recht op lezen als kinderrecht
Op 20 november is het Kinderrechtendag. Dat is de verjaardag van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, kortweg het Kinderrechtenverdrag. Het Verdrag dateert uit 1989, en viert dus al zijn 36ste verjaardag. Een goede aanleiding om de schijnwerpers te zetten op ‘het recht op lezen’ als kinderrecht.
Het rechtendiscours werkt versterkend en bekrachtigend, zowel voor leesbevorderaars als voor kinderen zelf. Wanneer we spreken over het belang van lezen, of aan de overheid vragen om te investeren in een krachtig leesbeleid, dan doen we immers veel meer dan louter een vraag stellen of een aanbeveling formuleren. We poneren een recht, dat door de overheid gerespecteerd zou moeten worden. We hoeven geen genoegen te nemen met het antwoord dat ‘er andere prioriteiten zijn’. Nee, het recht op lezen kan en mag niet in twijfel getrokken worden. En wij vragen dat het geëerbiedigd en verwezenlijkt wordt.
Die ‘wij’, dat zijn niet enkel volwassenen – professionals of vrijwilligers – die geëngageerd zijn in leesbevordering. Het gaat om kinderen zelf. Het zijn kinderen die het recht op lezen genieten, en het is niet meer dan logisch dat ook zij mee op de barricaden mogen staan om dit recht af te dwingen. Meer nog, de kinderrechtenbenadering van lezen houdt een oproep tot activisme in: laat je stem luid en duidelijk klinken, en vraag dat er geïnvesteerd wordt in boeken, lezen en leesondersteuning!
Waarom een kinderrechtenbenadering van lezen?
Dat de mensenrechtenbenadering effectief leidt tot ‘empowerment’ van rechthebbenden, blijkt uit ervaringen uit het verleden. Zo lanceerde mensenrechten-ngo Amnesty International in 2009 een internationale campagne tegen armoede, waarbij armoede aangeklaagd werd als een schending van mensenrechten. Mensen in armoede wereldwijd bevestigden dat ze zich gesterkt en gesteund wisten door de campagne, net omdat ze niet langer het gevoel hadden te moeten pleiten om gehoord en gezien te worden, maar dat ze rechten hadden, en van de overheid mochten eisen dat die gerespecteerd werden.
Waar staat dat recht op lezen?
Wie hoopt in internationale verdragen over mensen- en kinderrechten een artikel te vinden dat letterlijk zegt: ‘Ieder kind heeft het recht op lezen’, zal er bekaaid vanaf komen. Zo’n artikel bestaat niet. Wél is het zo dat het recht op lezen impliciet inbegrepen is in, en af te leiden is uit bepalingen over andere rechten, uit verschillende verdragen over mensen- en kinderrechten.
Het is niet het opzet van deze bijdrage om een uitgebreide inleiding in mensen- en kinderrechten te geven. Maar enige duiding over het internationale kader is nodig.
Mensenrechten zijn terug te vinden in verdragen en andere instrumenten die opgesteld werden in de schoot van internationale organisaties. Op wereldwijd niveau zijn er de Verenigde Naties. Deze organisatie kent algemene mensenrechtenverdragen, die van toepassing zijn zowel op volwassenen als op kinderen. Denk aan het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, en aan het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. Beiden dateren uit 1966. Specifiek voor kinderen is er het Kinderrechtenverdrag uit 1989. Een relatief jong verdrag dus, dat kinderen – al wie jonger dan 18 jaar is – welbepaalde rechten toekent. Op de eerbiediging van het Kinderrechtenverdrag wordt toegezien door het VN-Kinderrechtencomité. Het is dit Verdrag dat het hart vormt van dit betoog.
Naast de Verenigde Naties zijn er regionale organisaties. Voor Europa is er de Raad van Europa, met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met als toezichtsorgaan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Europese Unie kent haar eigen Handvest van de Grondrechten, op wiens naleving wordt toegezien door het EU Hof van Justitie.
Ten slotte zijn mensen- en kinderrechten neergelegd in nationaal recht, meer bepaald in de grondwetten en wetten van alle landen die mensenrechten hoog in het vaandel dragen.
Waarom dit overzicht? Om duidelijk te maken dat het recht over mensenrechten versnipperd is, en verankerd in tal van juridische instrumenten. Een gezamenlijke lezing van die verdragen en andere instrumenten maakt duidelijk: kinderen hebben het recht op lezen. In de kern van dat recht staan de basisbeginselen en concrete bepalingen van het Kinderrechtenverdrag.
De basisbeginselen en waarden van het Kinderrechtenverdrag
Uniek aan het Kinderrechtenverdrag is dat het kinderen als volwaardige rechthebbenden ziet. Natuurlijk erkent het dat kinderen, net omwille van hun kwetsbare leeftijd, nood hebben aan zorg, bescherming, bijstand en opvoeding. Het omschrijft de plicht én het recht van ouders en andere verantwoordelijken om zorg te dragen voor kinderen, en opvoedingskeuzes te maken, bijvoorbeeld op het gebied van godsdienst of schoolkeuze. Anderzijds ziet het kinderen niet als ‘nog-geen-volwassenen', maar maakt het duidelijk dat ze zelf rechten hebben, gehoord moeten worden en die rechten moeten kunnen afdwingen. En dat hun eigen daadkracht als rechthebbende groeit naarmate ze ouder en meer matuur worden.
Lezen en het Kinderrechtenverdrag
Het recht op lezen vindt aansluiting op verschillende kinderrechten: het recht op onderwijs, informatie, vrije meningsuiting en vrije tijd, ontspanning en cultuur.
Recht op onderwijs
Lezen is omvat in het recht op onderwijs (art. 28). Het absolute minimum wat betreft onderwijs op wereldwijd niveau ligt in de strijd tegen het analfabetisme. Maar onderwijs in een westerse context betekent veel meer dan dat. Art. 29 van het Kinderrechtenverdrag legt dit uit in treffende bewoordingen: onderwijs moet gericht zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind, en op het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De lat ligt dus hoog: louter ‘kunnen lezen’ is niet genoeg. Het moet een lezen zijn dat waarden en normen aanreikt, dat uitnodigt tot verdieping en ontwikkeling, dat tot nadenken stemt en competenties bijbrengt.
Het recht op onderwijs vereist inspanningen vanwege een overheid: er moet geïnvesteerd worden in mensen en middelen. Ambitieuze doelstellingen en actieplannen zijn vereist. En, belangrijk, een overheid kan zich niet beroepen op een gebrek aan middelen om geen inspanningen te leveren. Ook wanneer het budget beperkt is, moet er in onderwijs geïnvesteerd worden. Eventueel kan een overheid – in een context van ontwikkeling dan – daarvoor de hulp van andere staten vragen.
Hieraan voegt de International Literacy Association in haar pleidooi ‘The case for children’s rights to read’ nog toe dat het recht op lezen een kwalitatieve leesomgeving veronderstelt, en ondersteuning door professionals een ‘must’ is – in bibliotheken, in het onderwijs, in de kinderopvang…
Recht op informatie
Verder is er het recht op informatie uit art. 13 en 17 van het Kinderrechtenverdrag. Dat houdt het recht in om informatie te ‘vergaren, ontvangen en door te geven’. Staten moeten dit recht ‘waarborgen’. Ze moeten er dus actief voor zorgen dat kinderen de informatie krijgen die ze nodig hebben om te leren en te groeien, om zelf en zelfstandig na te kunnen denken, en zich een mening te kunnen vormen. Want zonder (juiste) informatie is het niet mogelijk om geïnformeerd na te denken en beslissingen te maken. Dat geldt voor kinderen evenzeer als voor volwassenen.
Het recht op informatie houdt een positieve of ‘doe’-verplichting in voor overheden. En kijk eens aan: hier spreekt het Kinderrechtenverdrag expliciet over kinderboeken. Want het preciseert in artikel 17 dat de Staten die partij zijn bij het Verdrag ‘de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken moeten aanmoedigen’. Dit is meteen de enige expliciete verwijzing naar kinderboeken uit het Kinderrechtenverdrag. Maar gezien de algemeenheid van het Verdrag in zijn bewoordingen, is het een verwijzing van bijzonder belang: kinderboeken staan centraal in het recht op informatie.
Hier speelt ook de keuzevrijheid van kinderen. Wanneer ze nog erg jong zijn, is het vanzelfsprekend dat ze worden toegeleid naar boeken door ouders, leraren en andere opvoeders. Maar naarmate ze ouder worden en hun capaciteiten zich meer ontwikkelen, moeten ze zelf meer en meer kunnen kiezen. Dat veronderstelt dat ze toegang hebben tot een ruim aanbod aan ‘leesvoer’, dat aansluit op hun voorkeuren en behoeftes. En het houdt ook in dat lezen er niet alleen is om ‘bij te leren’, maar ook om persoonlijke interesses te voeden. Lezen omwille van het plezier en niet enkel omwille van de kennis.
Het recht op informatie moet gelezen worden in samenhang met het discriminatieverbod, een basisprincipe bij de kinderrechten. Dat wil enerzijds zeggen dat kinderen beschermd moeten worden tegen informatie die racistisch en discriminerend, en dus verboden is. En anderzijds, aan de positieve kant van de medaille, houdt het een appel in om in te zetten op inclusie en respect voor verscheidenheid. Indirect roept het zo op tot leesmateriaal waarin gender en LGBTIQ+ kwesties worden aangeraakt, en waarin inclusie op het gebied van handicap, afkomst, … een vanzelfsprekendheid is.
Het verdrag spreekt expliciet over ‘de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking hoort’ in de context van massamedia. Die verwijzing stemt tot nadenken in een leescontext. Sommigen leiden eruit af dat er leesmateriaal aangeboden moet worden in de taal van herkomst of in de thuistaal van een kind, wanneer die afwijkt van de officiële taal in het onderwijs. En dat er bijvoorbeeld in boekhandels en bibliotheken boeken moeten worden aangeboden in de minderheidstalen van een land.
Recht op vrije meningsuiting
Het recht op informatie geldt als noodzakelijke voorwaarde om het recht op vrije meningsuiting uit te kunnen oefenen, neergelegd in artikel 13 van het Kinderrechtenverdrag. Het is een recht om je mening te verwoorden, om artistiek bezig te zijn, om als activist op de voorgrond te treden, via verschillende expressiemiddelen en kanalen, zoals spreken, schrijven en kunst. En het is een recht dat groeit naarmate een kind zich meer ontwikkelt.
Recht op vrije tijd, ontspanning en cultuur
Ten slotte is er een laatste – en vrolijke – bepaling uit het Kinderrechtenverdrag die aandacht verdient: het recht op vrije tijd, ontspanning en cultuur (art. 31). Het is een unicum in het jargon van mensenrechten. Deze bepaling stelt dat kinderen recht hebben op rust en vrije tijd, op spel en recreatie, passend bij hun leeftijd, en dat ze vrij mogen deelnemen aan het culturele en artistieke leven. En dat overheden dat recht moeten realiseren en mogelijk maken. In de literatuur over kinderrechten is dit het minst becommentarieerde artikel, al komt het wel eens ter sprake wanneer het bijvoorbeeld gaat over het gebrek aan speeltuinen en vrije ruimte in een stedelijke context. Maar voor lezen is het zeker betekenisvol: lezen moet een plaats krijgen in het leven van kinderen, in hun vrije tijd, en – om maar enkele voorbeelden te noemen - een ruim bibliotheekaanbod en allerhande cultuureducatieve activiteiten. Er moet tijd zijn om te lezen, en leesplezier is een prioriteit.
Wat betekent dit voor ons - in Europa, België en Vlaanderen?
Het Kinderrechtenverdrag behoort door te werken in regionaal – Europees – recht en nationaal recht. Verrassend genoeg is er in recente Europese en nationale actieplannen weinig terug te vinden over het recht op lezen. Misschien is dit een weinig verkend discours, en ligt hier een duidelijke opportuniteit om ‘lezen’ te kaderen als een recht, om de eisen op het gebied van leesbevordering kracht bij te zetten. Een uitdaging voor ons allen.